Voorwoord voor de bloemlezing
'Dansen op de maat van het ogenblik'
waarin de honderd beste inzendingen
voor de
Tweede Turing Gedichtenwedstrijd (2010)
zijn opgenomen.
De bundel 'Dansen op de maat van het ogenblik'
Vooraf
Als het ompoëzie gaat - je constateert het iedere keer weer - hangen nog veel
mensen het troost- en houvastprincipe aan. Poëzie als buddy van je verdriet
en verdrietigheidjes, poëzie waarin je iets herkent - een situatie, een aspect
van je zelf of, wonder boven wonder, je hele zelf. De poëzie is blijkbaar een
meegaand ding. Een geval dat je naar believen kunt oprekken. Probeer dat
eensmet een spiegel.
Je verlangt van de poëzie zekerheden en bewijzen, en je schrijft vervolgens
de gedichten die daaraan beantwoorden.Maar is poëzie niet eerder het
radicale verlies van zekerheden? Ik ben huiverig voor definities,maar er zijn
in het verleden voorbeelden van aan te wijzen. Eventueel zou poëzie kunnen
dienen voor een houvast na een door haar zelf veroorzaakt verlies.
Een jury wordt geacht aan te komenmet oordelen, getallen en statistieken.
Op het terrein van poëzie en wetenschap wil ikme niet wagen,maar
indrukken zijn er wel. Nu zijn indrukken niet interessant, behalve in liefdesbrieven
en poëziealbums.Maar als zo’n indruk wordt gedeeld door meer
juryleden, of door alle, dan is het ook een beetje een wetenschappelijke indruk,
nietwaar?
Eén van die indrukken was dat de gemiddelde kwaliteit van de inzendingen
voor de Turingprijs (zoals die nu in de volksmond heet, althans in de
mond van het poëtisch volkje) dit jaar hoger lag.
Omdat het tot de wetenschappelijk erkende feiten gerekend mag worden
dat de gemiddelde kwaliteit van wat dan ook zelden stijgt,moet daar een
praktische verklaring voor bestaan.
’t Lijkt me een aannemelijke verklaring dat de eerste nieuwemogelijkheid
omgedichten in te zenden als een alarmbel werkt voor mensen die op
zoek zijn naar een nieuwemogelijkheid omgedichten in te zenden. De
Turingprijs debuteerde vorig jaar. Dus werden er opnieuw veel gedichten
overboord geworpen - een, twee, drie, in godsnaam- die al menigmaal overboord
waren geworpen omvervolgens trouw naar de kapitein terug te keren.
Ikmeende zelfs gedichten te herkennen die ik al een kwarteeuw geleden
was tegengekomen, toen ik nog tijdschriftredacteurtje was. Voor dit soort
inzenders betekende de tweede aflevering van de Turingprijs uiteraard geen
nieuwemogelijkheid meer. Ik wens alle redacteuren van toekomstige tijdschriften
en poëziesites en alle juryleden van de poëziewedstrijden die er
ongetwijfeld nog zullen komen sterkte toe en een goed humeur.
Het ligt altijd aan de redacteuren en de jury’s, nooit aan de gedichten zelf.
Het ontbreken van die drenkelingen zal een bijdrage hebben geleverd
aan de verhoging van het niveau. Niettemin waren er ook ditmaal weer ongelooflijk
veel inzendingen, ik dacht zo’n tienduizend.
Dat de poëzie niet zou leven onder demensen is net zoiets als beweren
dat voetballen alleen voor de dommen is.
Een andere indruk, gedeeld door meer juryleden, was dat er in de gedichten
van dit jaar buitensporig veel vogels voorkwamen.
’t Is niet meer dan een indruk,maar het was toch opvallend.
Was 2010 een speciaal vogeljaar, is er sprake van een ornithologische golf
of bevond zich onder degenen die de voorselectie uit de tienduizend gedichten
verzorgden een fanatieke vogelkijker, zo eentje die voor elk gedicht met
het woord ‘mus’ of ‘pelikaan’ onmiddellijk een zwak koestert, zoals anderen
dat hebbenmet gedichten waarin het woord ‘sneeuw’ of ‘verbeelding’
voorkomt?
De jury van de Turing Gedichtenwedstrijd, zoals die bij
mij nog heet (ik voel me dan ook geen poëtisch volkje), heeft zich niet laten
vermurwen door het gefladder en getjilp,maar strikt gekeken naar het
poëtische staketsel rond het vedervee.
De juryvoorzitter, uw ondergetekende, beschouwde het als zijn enige
taak erop toe te zien dat de jury uit de honderd gedichten die uit de voorselectie
te voorschijn waren gekomen een toptwintig koos, en daaruit weer
een winnaar van de derde, tweede en eerste prijs, zonder te smokkelen of
vogels en vriendjes voor te trekken. Dat laatste was niet moeilijk, omdat de
gedichten immers alleen nummers kenden en geen namen.
Dat iedereenmet een poëtische aanvechting, baldadig of structureel,mag
meedoen en dat alle gedichten tot op het laatst anoniemblijven - het is de
charme van de Turingprijs en de enige reden dat de voorzitter bereid was
althans één keertje in het jaar de eerlijkheid en braafheid zelve te spelen.
Veel vogelgedichten, veel natuurgedichten.Het landschap, de hemel, de
wolken, ze gooiden opnieuw hoge ogen. Tuinen, parken, kerkhoven, het
wilde en het aangeharkte, de laatste paradijzen.
Toch zijn er bij de eerste twintig veel asfaltgedichten beland, gedichten
met een stadse atmosfeer. Of gedichten waarin de dichter - en niet de vogel -
op reis gaat of naar verre werelden vertrekt. Jury’s blijven jury’s.
Alle lieve zwanen en verrukkelijke nachtegalen ten spijt koos de jury
unaniemals topdrie een gedicht waarin de sterren weliswaar een grote rol
spelen,maar dat treft door een goed getimede gruwelijkheid, een gedicht
waarin het woord vogels dan wel voorkomt,maar dat verder meer wegheeft
van een absurde reidans en een gedicht waarin het verdriet omeen verloren
kind wordt gestelpt door een sprookjesachtige tederheid.
De jury bestond dit jaar uit (in alfabetische volgorde) Claudia de Breij,
Esther Jansma,Huub van der Lubbe, Alexander Ribbink en (eind van de
alfabetische volgorde) uw efemere voorzitter
Gerrit Komrij
zie ook:
De Tweede Turing Gedichtenwedstrijd (2010)
|