|
| ![]() |
Toespraak van Ramsey Nasr op 26 januari 2011
ter gelegenheid van de bekendmaking van de
uitslag van de
Turing Gedichtenwedstrijd
Loading flash player...
Opname van de speech
(Als de flash player niet werkt, probeer het geluidsfragment dan hier te beluisteren... Dames en heren,
Ik weet NIET wie er vanavond gaat winnen. Ik weet NIET wie er op nummer 2 of 3 is geëindigd. Ik ben NIET op de hoogte van de beraadslagingen van de jury. Ik kom gewoon een praatje houden, en springt u dus zometeen niet op als ik bij wijze van illustratie uw gedicht of een regel daaruit aanhaal. Komt u dan niet jubelend en stampend de trappen af, met geheven armen: ‘Dat ben ik! Dat ben ik!’ Er is al genoeg verwarring geweest de laatste weken.
wat mij betreft die hemelen maar op en tegelijk die naar behoeften verzonnen beelden van de ware god, zodat we eindelijk weten waar wij staan. alleen is maar alleen, twee telt al aardig aan, vermits wel te verstaan: lief en van vlees en bloed. Verder ben ik ook pastiches tegengekomen, op werk van levende én dode dichters. Eén gedicht afficheert zich zelfs open en bloot als een vervalsing, geschreven door een soort Han van Meegeren. Deze verzen zijn geheel en al in de statige stijl van Vondel geschreven, inclusief zeventiende-eeuwse spelwijze. De meeste gedichten waren echter opvallend hedendaags van opzet. Soms onderwierp de anonieme dichter zijn verzen alvast zelf aan een hardhandig oordeel: de jury begon met het verhoor urenlang, dagenlang werden dezelfde martelende vragen gesteld wie heeft jou geschreven? wat is jouw betekenis? wat moeten we met je? wie denk je wel dat je bent? Als het zoveel gedaanten kan aannemen, is het dan eigenlijk wel allemaal poëzie? Ja, wat is poëzie? Het antwoord op deze vraag kunt u sinds kort vinden op de site van ‘Met het oog op morgen’, waar bloggers het gastenboek de afgelopen weken hebben volgekalkt met wijsheid. Zoals u weet, werd deze maand de persoonlijke keuze van de presentator John Jansen van Galen voorgelezen door Gerrit Komrij, Huub van der Lubbe en ondergetekende. De reacties op die gedichten stroomden binnen. Meerdere daarvan werden even anoniem ingediend als de gedichten die aan hun inquisitie werden onderworpen. Soms was het geluid positief. Niet zelden werd het gedicht ter plekke verbeterd. Vaakst van al was echter het geluid van ene Bert te horen, die reeds na de eerste uitzending wist: liet al zijn wegwerptassen los een restje wijn en blikjes bier rollen rinkelend over straat geschrokken deinzen mensen terug geen mond-op-mondbeademing een enkeling pakt zijn mobiel iemand zet een blikje recht de tram waarin ik zit trekt op zolang ik hem kan zien kijk ik nog even om met zijn volle ruige baard in winterjas van mottig bont liggend voor een bloemenstal met al die blikjes om hem heen is het vanuit de verte net een gigantisch knuffelbeest alvast door iemand neergelegd Goed, waarom lees ik dit allemaal voor? Die bloggers interesseren me niet eens zozeer. Maar de felheid waarmee over een zo ‘marginale’ kunstvorm als de poëzie wordt gesproken, doet ook goed: alsof het leven ervan afhangt. Er wordt over poëzie gediscussieerd op dezelfde verbeten wijze waarop vandaag onze maatschappelijke kwesties op straat en in ons kabinet worden doorgenomen. Met andere woorden: poëzie is eindelijk een volwaardig lid van de moderne samenleving. Er wordt gescholden op gedichten, ze zijn slecht en moeten weg! Met andere woorden: we bestaan weer. Maar er is nog iets anders dat me fascineert: die bekrompen stelligheid waarmee dat gedicht over die neergestorte zwerver wordt verkláárd. Voor Bert is het zonneklaar dat de beschreven kleding (‘in winterjas van mottig bont’) al meer dan voldoende aangeeft dat het hier om een allochtoon gaat. Hij vindt het waarschijnlijk al te uitleggerig dat de dichter ook nog vermeldt dat hij een ‘volle ruige baard’ heeft: natuurlijk heeft een allochtoon een baard. Maar die toespeling op knuffels / knuffelallochtoon, dat doet de deur dicht… Bert voelt zich onderschat als lezer. Hij is toch geen kind? Was het maar een kind. Er is namelijk een kans, dat het inderdaad helemaal niet om een allochtoon gaat, maar om een autochtone zwerver, gewoon zoals we die kennen, met een mottige winterjas en een onverzorgde baard. Eenmaal op straat gevallen zit hij er nu verdwaasd bij, als een levensgrote knuffel. Wie leest als een kind, met een open blik, zou er eigenlijk van alles in kunnen lezen. En dat is zowel het mooie als het gevaarlijke aan poëzie: zij confronteert ons met onze eigen beperkingen. Een gedicht is lenig en door zijn meerduidigheid in staat tot vele lezingen tegelijk - behalve die van de kwezels, van hen die ervoor zijn opgeleid of die alles beter weten. Droogstoppels blazen de dood in alle poëzie. Een gedicht vereist een lenige lezer. Wat te denken van het volgende gedicht, geschreven als brief, in de vorm van een driehoek? Adressant en briefschrijver worden benoemd, de verzen zijn helder, bijna prozaïsch in hun opgesomde mededelingen. Maar als lezer blijf je met telkens meer vragen achter: de rozenstruik is ziek, ook de Hazelaar, de Kruisbes in het algemeen; de groei van alle planten traag. veel krulblad en afgevallen knoppen, meeldauw in de tomaten, courgettes niet in orde, zwarte schimmel, schroeiplekken in de cichorei, rot in stammen van nog jonge bomen, de bloemkool aangetast. bij sommige ontbreekt het hart. houd je haaks, groeten, Bart Uiteindelijk, dames en heren, is de enige sleutel tot begrip van poëzie het lezen van nog meer poëzie. Ook uw 100 gedichten begonnen, volstrekt anoniem, op de een of andere manier naar elkaar te verwijzen. Totale willekeur misschien, maar het gebeurt, omdat ik dat wil. Ik besefte het toen ik een gedicht las dat, hoe toepasselijk, ‘Afloop’ heet, en waarmee ik zou willen eindigen. nog uren van de finish liep te dromen; je had al vroeg een afslag niet genomen en kreeg pas aan het einde achterdocht. Een pad naar rechts is ook een rechterbocht en eiken zijn soms net kastanjebomen. Je had gedacht heel ver te kunnen komen maar alles bleek ten slotte vergezocht. Zo vrees ik voor mijn laatste ogenblik. Dat ik mijn levenspad afloop en schrik omdat wat ik aan waarheid overhoud ten slotte ook op drijfzand is gebouwd en ik ineens heel zeker weet dat ik al jaren met een ander ben getrouwd.
Beste dichters en dichteressen, mag ik tot slot nog één ding opmerken? Het is niet bedoeld als domper, maar één ding moet me van het hart. Ik ben tijdens het lezen de meest prachtige observaties tegengekomen, u bezit niet zelden een volstrekt originele manier van kijken, u maakt absurde gedachtesprongen en zet de werkelijkheid op haar kop. Maar toch. Wat ik miste werd me keihard ingepeperd toen ik het gedicht ‘Heb je krokussen in Kongo?’ las. Toen pas werd ik werkelijk over de Nederlandse grens heen getild. Het gedicht kwam niet voort uit een persoonlijke observatie, een mooie of slechte jeugdherinnering. Wat me schokte was dat plots iemand anders aan het woord kwam dan de dichter zelf: een Congolees. Eindelijk een gedicht dat mijn blik niet enkel kantelde, maar opentrok.
Ramsey Nasr is sinds 2009 Dichter des Vaderlands. Naast dichter en schrijver is hij ook acteur en regisseur en heeft voor zijn werk meerdere literaire en toneelprijzen gewonnen. Op zijn website zijn de gedichten voor het vaderland na te lezen. |
top