Op een heldere avond begaf ik mij op het ijs
buiten het bereik van de koplampen die moeizaam
uit de stad terugkeerden. Er waren maar weinigen
die mijn vertrouwen deelden, behalve een moeder
die kloekend om haar kroost heen draaide.
Achter mij getuigde een spoor van hanepoten
van een vluchtige krabbelaar. Echo’s van popcorn
op plaatsen waar het ijsparket vervaarlijk kraakte.
Het geheugen is met ijs slechts dun gezaaid.
Hooguit een flinke hinkstapsprong tussen jouw
sierlijke achtjes en de groeiende angst om te vallen.
Zo ben je dichter bij dan ik je in de regel herinner.
En tegelijkertijd blijft er steeds minder over
met elke slag die ik sla op deze verlaten plas.