Laat me maar beginnen met je schreeuw, omdat de nacht
het zomergloren in je armen doofde. Op je hart het kopje
dat opzij knikte, als in de knop geknakt. Mijn ruiker lag
verloren op het poppenbed. Er klonk jong leven uit de gang.
Of nee, het is beter te beginnen met je trage voorjaarslijf
waarin het innig zwom en later ademde. De groei van
verse handjes uit het niets. We zagen prille voetafdrukken
aan je buikwand, toen ik kriebelde en jij om hulp piepte.
Nee, laat me eindigen bij het begin. De laatste sneeuw
was opgeruimd en 's avonds kwam je langs voor warmte.
Woorden, adem en bezeten armen die verstrengelden: zo
rollebolden wij van luid geluk. Zo schreeuwde jij het uit.